De geschiedenis van de watersport
Watersport of de pleziervaart ontstond aan het begin van de 17e eeuw. Nederland was in die tijd een echt scheepsbouw- en scheepvaartland.
Denk maar aan de VOC-tijd. In Nederland woonden veel scheepmakers. Zij bouwden vooral boten die bedoeld waren voor transport. Langzamerhand gingen ze ook andere houten boten bouwen. Sommige rijke mensen kochten toen zo’n ‘speeljacht’: een boot voor hun plezier. Amsterdamse kooplieden gingen er mee varen op het IJ en de Amstel. Ze noemden dat: spelevaren. In 1622 werd in Amsterdam de eerste jachthaven ter wereld aangelegd voor deze speeljachten.
Op de foto: een speeljacht uit de 17e eeuw
Pas in de 19e eeuw werd watersport voor meer mensen mogelijk. Er werd voor het eerst gesproken over ‘vrije tijd’. In die tijd ontstonden veel verenigingen en dus ook watersportverenigingen. Varen was niet langer iets voor de elite.
Aan het begin van de 20e eeuw kwamen er motoren in de plezierbootjes. In 1917 werden de eerste wedstrijden met zeiljachten (de Regenboog) gehouden. In de jaren ’30 ontstonden de familiekruisers: grotere boten van hout en later van staal met een motor en waarop de hele familie mee kon. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de pleziervaart goed op gang. In de jaren vijftig ging de overheid namelijk de mogelijkheden van vrijetijdsbesteding stimuleren: in de natuur, dicht bij huis en toegankelijk voor iedereen. De watersport had dat allemaal. Nog later werden veel boten van polyester gebouwd. Boten van nu hebben veel comfort: denk aan zit- en slaapplaatsen, navigatieapparatuur, toilet- en doucheruimte en een zonnedek. Watersport is heel populair geworden: in Nederland zijn nu maar liefst bijna 3 miljoen watersporters.